Torah from Around the World
______________________________________________________________
De Eeuwige zal macht aan zijn volk verlenen,
de Eeuwige zal zijn volk zegenen met vrede.
Tehilim 29:11
______________________________________________________________
Sjabbat Wajéra, 8 november 2025/ 17 chesjwan 5786
Beresjiet/Genesis: 18: 1 – 33, 19: 1 – 29; Tanach blz. 30 – 35.
Haftara: II Koningen 4: 1 – 37; Tanach blz. 740.
Vertaler: Frits Pront
Coördinatie: Harry Polak
Commentaar: rabbijn Paul Kipnes, Or Ami, Calabasas, CA
_________________________________________________
Mijn Zoon offeren? Wat ging er door me heen?
Heb je je ooit afgevraagd wat er door Avraham heenging in de jaren na zijn “bijna-offeren” van zijn zoon Jitschak? In deze midrasj-monoloog gebaseerd op sidra Wajéra, stellen we ons Avrahams innerlijke strijd voor:
“Toen ik het mes ophief, wist ik dat ik had gefaald. In mijn passie om te behagen, verloor ik mijn hoofd en mijn zoon Jitschak verloor bijna ook het zijne.
“Drie dagen eerder hoorde ik God praten over Jitschak, mijn zoon, mijn enige zoon (van Sara), degene die zo geliefd was (Rasji over Beresjiet 22: 2).
God zei, v’ha-aleihoe sjam l’olah, “Daar moet je hem offeren” (Gen. 22: 2).
Ik dacht dat God een offer wilde, omdat het woord olah, van de Hebreeuwse wortel ayin-lamed-hei, betekent “omhoogrijzen”. Je steekt een vuur aan, brengt een offer en de rook rijst op naar God.
“Als de Eeuwige wilde dat ik Jitschak offerde, wie was ik dan om vragen te stellen? In feite stond ik vroeg op om aan Gods bevel te voldoen en eigenhandig alle voorbereidingen te treffen: ik zadelde mijn eigen ezel en hakte zelf het hout (Beresjiet 22: 3). Ik was er zo van vervuld om te behagen dat ik vergat met Sara te overleggen. Heb haar niet eens gedag gekust.
“Wat ging er door me heen? Misschien niets”.
“Deze Akeidah (vastbinden van Jitschak), het eigenhandig bijna-offeren van mijn zoon, blijft het meest pijnlijke moment in mijn leven. Sommigen karakteriseren dit voorval als een toonbeeld van diep, onwrikbaar geloof (Nehama Leibowitz, New Studies in Bereshit, p. 190) waarin staat dat ik zoveel van God hield dat ik bereid was het kind op te geven waar we zo lang op hadden gewacht. Anderen portretteren dit als een definitieve afwijzing van kinderoffers omdat ik uiteindelijk mijn kind niet heb gedood. In ieder geval lijk ik heroïsch.
“En toch vraag ik me elke nacht af als ik lig te woelen en te draaien, hoe ik zo’n gevaarlijke dwaas had kunnen zijn. Ik heb Gods beoogde doel volledig verkeerd begrepen (Rabbi James Jacobson-Maisels, commentaar op Pri Ha’Aretz: Wajera, Instituut voor Joodse Spiritualiteit). Die Hebreeuwse wortel ayin-lamed-hei, wat “offeren” betekent, verwijst ook naar het woord alijah, wat “spirituele verheffing” betekent. Achteraf realiseer ik me dat God sj’chateihoe niet precies heeft omschreven als “hem slachten”, maar alleen ha-aleihoe, “hem omhoog brengen”. Wilde God dat ik Jitschak boven op de berg bracht om hem kennis te laten maken met mijn passie voor het Goddelijke, om hem daarna weer naar beneden te brengen? (Rasji over Ber. 22: 2; Beresjiet Rabbah 56: 8). Het zou vader-zoon geestelijke “kwaliteitstijd” moeten zijn (Tanchoema, Wajera, 22).
“In mijn haast heb ik de bescherming van mijn kind geofferd. Ik heb onze familie aanzienlijke stress en pijn bezorgd. Ik heb mijn zoon voor het leven getekend. Als Jitschak zijn ogen sluit, ziet hij dan ook het gruwelijke beeld dat ik het mes ophef?
“Gelukkig hield de engel van God me op tijd tegen en zorgde voor een ram in Jitschaks plaats. Daarna was God vriendelijk, maar niet tevreden. God prees me en zei: “Ik zal je rijkelijk zegenen (Bereesjiet 22: 17),” en bevestigde zo opnieuw de liefde voor mijn nakomelingen, God gaf ook aan dat mensen niet langer wrede of intimiderende middelen mogen gebruiken om onze liefde voor God te tonen (Rasji over Beresjiet. 22: 12).
“De woorden van de engel kunnen sommige ouders die een pas geschilderd huis binnenlopen doen denken aan het begroet worden door hun stralend kijkend jong kind dat zegt: “Kom eens kijken hoeveel ik van jullie houd.” In de eerstvolgende kamer laat het kind vol trots een gemaakte muurtekening zien van een rood hart, met daarin de woorden: “Papa/mama, ik hou van jullie.” Hoe reageert een ouder op zo’n uiting van liefde? Veel ouders zouden luid tekeergaan. Maar als we eerst de tijd nemen om erover na te denken, zouden we misschien met tranen in onze ogen kunnen zeggen: “Ik hou ook van jou, mijn kind. Probeer volgende keer papier te gebruiken. En je mag niet op de muren schrijven. Maar, ik ben ook gek op jou!”
“Dit voorval heeft onze relaties veranderd. Jitschak ging er vandoor, en we hebben elkaar nooit meer gesproken. Ik ben bang dat hij niet op mijn begrafenis zal komen. God stopte de rechtstreekse communicatie met mij en maakte vanaf dat moment gebruik van tussenpersonen. Sara stierf voordat ik naar huis terugkeerde en het haar kon vertellen.
“En ik? Zelfs ik kan mezelf niet uitstaan. Omdat ik voor de echte test gezakt ben. Ik hield van God, maar ik hield niet voldoende van Gods kind (Rasji over Beresjiet 22: 12; B’reishit Rabbah 56:7). Omdat ik mijn Jitschak niet beschermde. Dat is de boodschap voor toekomstige generaties: God wil dat we van onze kinderen houden en hen beschermen als de ultieme uitdrukking van onze liefde voor God.
Duidelijker dan dat wordt het niet, toch?