Parasja van de Week

Torah from Around the World

______________________________________________________________

De Eeuwige zal macht aan zijn volk verlenen,

de Eeuwige zal zijn volk zegenen met vrede.

                                                                                                                               Tehilliem 29:11

______________________________________________________________

Sjabbat 4 mei 2024/26 Niesan 5784, Acharee Mot, Wajikra/Leviticus 16:1 – 18:30
Tanach blz. 230 – 236

Haftara: Jesjaja 59:1 – 21
Tanach blz. 900 – 901

Vertaler: Bram Lagendijk

Commentaar: Rabbijn Jonathan Sacks z’’l was bij leven opperrabbijn van het Verenigd Koninkrijk.

______________________________________________________________


De moed om fouten toe te geven

Enkele jaren geleden kreeg ik bezoek van de toenmalige Amerikaanse ambassadeur bij het Hof van St. James, Philip Lader. Hij vertelde me over een fascinerend project dat hij en zijn vrouw in 1981 waren gestart. Ze waren tot het besef gekomen dat veel van hun tijdgenoten in de nabije toekomst op invloedrijke machtsposities terecht zouden komen. Hij dacht dat het nuttig en creatief zou zijn als ze af en toe samen zouden komen om ideeën uit te wisselen, naar experts te luisteren, vriendschappen te sluiten en gezamenlijk na te denken over de uitdagingen waarmee ze de komende jaren te maken zouden krijgen. Dus creëerden ze wat zij bezinnings-weekenden noemden. Die zijn er nog steeds.

Het interessantste wat hij me vertelde was de ontdekking dat de deelnemers, allemaal uitzonderlijk begaafde mensen, één ding bijzonder moeilijk vonden, namelijk toegeven dat ze fouten hadden gemaakt. De Laders begrepen dat dit iets belangrijks was dat ze moesten leren. Leiders moeten bovenal in staat zijn te erkennen wanneer en hoe zij een fout hebben gemaakt, en hoe zij die kunnen rechtzetten. Ze kwamen met een briljant idee. Ze organiseerden elk weekend een lezing door een erkende ster op een bepaald gebied, over het onderwerp ‘mijn grootste blooper’. Omdat ik Engels was en niet Amerikaans, moest ik om een vertaling vragen. Ik ontdekte dat een ‘blooper’ een gênante fout is. Een blunder, een misstap, knoeiwerk. Iets wat je niet had moeten doen en waarvoor je je schaamt om toe te geven dat je het wel hebt gedaan.

In essentie is dit wat Jom Kipoer is voor het Jodendom. In de tijden van de Tabernakel en de Tempel was het de dag waarop de heiligste man in Jisraël, de Hogepriester, verzoening vroeg, eerst voor zijn eigen zonden, daarna voor de zonden van zijn ‘huis’ en vervolgens voor de zonden van heel Jisraël. Sinds de verwoesting van de Tempel hebben we geen Hogepriester meer gehad, noch de riten die hij uitvoerde, maar we hebben nog steeds de dag en de mogelijkheid voor schuldbelijdenis en om vergeving te vragen. Het is zoveel gemakkelijker om je zonden, tekortkomingen en fouten toe te geven als andere mensen hetzelfde doen. Als een Hogepriester, of de andere leden van onze gemeente, zonden kunnen toegeven, kunnen wij dat ook.

Ik heb elders (in de inleiding tot de Koren Jom Kipoer Machzor) betoogd dat de overgang van de eerste Jom Kipoer naar de tweede een van de grote ontwikkelingen in de Joodse spiritualiteit was. De eerste Jom Kipoer was de climax van de inspanningen van Mosje om vergeving voor het volk te bewerkstelligen na de zonde van het Gouden Kalf (Sjemot/Exodus 32-34). Dat proces begon op 17 Tamoez en eindigde op 10 Tisjrie, de dag die later Jom Kipoer werd. Dat was de dag waarop Mosje de berg afdaalde met de tweede set stenen tafelen, het zichtbare teken dat God zijn verbond met het volk opnieuw had bevestigd. De tweede Jom Kipoer, een jaar later, was het startsein voor de reeks rituelen die in de sidra van deze week (Wajikra/ Levitticus 16) zijn uiteengezet en die in het Misjkan werden uitgevoerd door Aharon in zijn rol als Hogepriester.

De verschillen tussen de twee waren enorm. Mosje trad op als een profeet, Aharon fungeerde als priester. Mosje volgde zijn hart en geest, improviserend in reactie op Gods reactie op zijn woorden. Aharon volgde een nauwkeurig gechoreografeerd ritueel, waarvan elk detail van tevoren was vastgelegd. De ervaring van Mosje was een spontaan, uniek, eenmalig drama tussen hemel en aarde. Die van Aharon was tegenovergesteld. De regels die hij volgde, zijn door de generaties heen nooit veranderd, zolang de Tempel bestond.

De gebeden van Mosje voor het volk waren erg gedurfd, wat de wijzen choetspa kelapee sjemaja – vermetelheid tegenover de hemel noemden, en bereikten een hoogtepunt in de verbazingwekkende woorden: “Schenk hun vergeving voor die zonde. Wilt u dat niet, schrap mij dan maar uit het boek dat u geschreven hebt.” (Sjemot 32:32) Het gedrag van Aharon werd daarentegen gekenmerkt door gehoorzaamheid, nederigheid en erkenning. Er waren zuiveringsrituelen, schuldoffers en verzoeningen, zowel voor zijn eigen zonden en die van zijn ‘huis’ als voor die van het volk.

De overgang van Jom Kipoer één naar Jom Kipoer twee was een klassiek voorbeeld van wat Max Weber de “standaardisering van het buitengewone” noemde, dat wil zeggen: een uniek moment nemen en dit vertalen in een ritueel, waardoor zo’n moment een vast onderdeel wordt van leven. Er zijn maar weinig momenten in de Tora die de dialoog tussen Mosje en God na het Gouden Kalf qua intensiteit evenaren. Maar de vraag daarna was: hoe konden we vergeving bereiken – wij die niet langer een Mosje hebben, of profeten, of directe toegang tot God? Bijzondere gebeurtenissen veranderen de geschiedenis. Maar wat ons verandert is de niet bijzondere gewoonte om bepaalde handelingen keer op keer uit te voeren totdat ze de gedachten opnieuw vormen en tot gedragsverandering leiden. We worden gevormd door de rituelen die we herhaaldelijk uitvoeren.

Bovendien veroorzaakte het pleidooi van Mosje bij God op zichzelf geen berouwvolle stemming onder het volk. Ja, hij voerde een reeks dramatische acties uit om de mensen hun schuld te laten zien. Maar we hebben geen bewijs dat ze het zich eigen gemaakt hebben. Aharons daden waren anders. Die betroffen erkenning, verzoening en een zoektocht naar spirituele zuivering. Ze omvatten een openhartige onderkenning van de zonden en mislukkingen van het volk, om te beginnen door de Hogepriester zelf.

De werking van Jom Kipoer – uitgebreid tot de gebeden voor een groot deel van het jaar door tachanoen (smeekgebeden), widoei (schulderkenning) en selichot (verzoeningsgebeden) – was het creëren van een cultuur waarin mensen zich niet schamen of generen om te zeggen: “Ik had het mis, ik heb gezondigd, ik heb fouten gemaakt.” Dat is wat we doen in de litanie van verkeerde daden die we op Jom Kipoer opsommen in twee alfabetische lijsten, de ene begint met Asjamnoe bagadnoe… en de andere met Al cheet sjeechatanoe….

Zoals Philip Lader ontdekte, is het vermogen om fouten toe te geven allesbehalve gangbaar. Wij rationaliseren, rechtvaardigen en ontkennen. Wij geven anderen de schuld. Er zijn de afgelopen jaren verschillende sterke boeken over dit onderwerp verschenen, waaronder Black Box Thinking: The Surprising Truth About Success (and Why Some People Never Learn of Their Mistakes) van Matthew Syed; Being Wrong: Adventures in the Margins of Error van Kathryn Schulz en Mistakes Were Made; But Not By Me van Carol Tavris en Elliot Aronson.

Politici vinden het moeilijk om fouten toe te geven. Dat geldt ook voor artsen: vermijdbare medische fouten veroorzaken elk jaar meer dan 400.000 sterfgevallen in de Verenigde Staten. Zo ook bankiers en economen. De financiële crash van 2008 werd al in 2002 door Warren Buffett voorspeld. Deze vond plaats, ondanks de waarschuwingen van verschillende deskundigen dat het niveau van de hypotheekleningen en de hefboomwerking van schulden onhoudbaar was. Tavris en Aronson vertellen een soortgelijk verhaal over de politie. Als ze eenmaal een verdachte hebben geïdentificeerd, zijn ze terughoudend in het toelaten van bewijs van zijn of haar onschuld. En zo gaat het maar door.

De vermijdingsstrategieën zijn bijna eindeloos. Mensen zeggen dat het geen vergissing was. Of, gezien de omstandigheden was dit het beste wat gedaan kon worden. Of het was een klein foutje. Of het was onvermijdelijk, gelet op wat we toen wisten. Of iemand anders was schuldig, we kregen de verkeerde feiten te horen, we werden verkeerd geadviseerd. Dus mensen kletsen zich eruit, ontkennen het, of zien zichzelf als slachtoffer.

We hebben een bijna oneindige capaciteit om de feiten zo te interpreteren dat we onszelf rechtvaardigen. Zoals de wijzen zeiden in de context van de wetten van zuiverheid: “Niemand kan zijn eigen tekortkomingen, zijn eigen onzuiverheden zien.” Wij zijn onze eigen beste pleitbezorgers op het gebied van eigenwaarde. Zeldzaam is de persoon die de moed heeft om te zeggen: “Chatatie – Ik heb gezondigd”, zoals de Hogepriester deed, of zoals koning David nadat de profeet Natan hem confronteerde met zijn schuld jegens Oeria en Bat-Sjewa.

Jodendom helpt ons op drie manieren onze fouten toe te geven. Ten eerste is er de wetenschap dat God vergeeft. Hij vraagt ons niet om nooit te zondigen. Hij wist van tevoren dat Zijn geschenk van vrijheid soms misbruikt zou worden. Het enige wat hij van ons vraagt is dat we onze fouten onderkennen, ervan leren, erkennen en besluiten ze niet nog een keer te maken. 

Ten tweede is er in het Jodendom een duidelijke scheiding tussen de zondaar en de zonde. We kunnen een daad veroordelen zonder het vertrouwen in de dader te verliezen.

Ten derde is er de uitstraling van Jom Kipoer naar de rest van het jaar. Die helpt om een cultuur van eerlijkheid te creëren waarin we ons niet schamen om de fouten te erkennen die we hebben begaan. En ondanks het feit dat Jom Kipoer technisch gezien gericht is op de zonden tussen ons en God, laat een eenvoudige lezing van de schuldbelijdenis in Asjamnoe en Al cheet zien dat de meeste zonden die we belijden, feitelijk betrekking hebben op onze omgang met andere mensen.

Wat Philip Lader ontdekte over zijn succesvolle tijdgenoten, heeft het Jodendom zich al lang geleden eigen gemaakt. Als we zien dat de besten toegeven dat ook zij fouten maken, geeft dat een enorme kracht voor de rest van ons. De eerste Jood die toegaf dat hij een fout had gemaakt, was Jehoeda, die Tamar ten onrechte had beschuldigd van seksueel wangedrag, en vervolgens, zich realiserend dat hij ongelijk had, zei: “Zij is onschuldig, maar ik niet”. (Bereesjiet/Genesis 38:26)

Het is beslist meer dan louter toeval dat de naam Jehoeda dezelfde wortel heeft als Widoei (schulderkenning). Met andere woorden: juist het feit dat we Joden worden genoemd – Jehoediem – betekent dat wij de mensen zijn die de moed hebben om onze fouten toe te geven.

Eerlijke zelfkritiek is een van de onmiskenbare kenmerken van spirituele grootheid.